We ruiken beter dan gedacht

We zetten varkentjes in om naar truffels te speuren, en honden om op zoek te gaan naar criminele verdachten of drugs. Terwijl we het eigenlijk misschien even goed zelf zouden kunnen…

Al sinds jaar en dag beschouwen we het menselijke reukorgaan als inferieur ten opzichte van onze vrienden uit het dierenrijk, zoals ratten en honden. Ondanks het feit dat onze neus een essentieel waarschuwingsorgaan om ons te behoeden voor allerhande gevaren zoals bedorven voeding of brand, zijn we ervan overtuigd dat het niet zo’n sterk zintuig is. Deze mythe ontstond in de 19de eeuw toen de neuro-anatomische dissecties van Paul Broca uitwezen dat de olfactorische kwab, waar geuren verwerkt worden, in het menselijke brein relatief klein was in vergelijking met andere diersoorten. Uit deze bevinding alleen leidde de wetenschapper af dat de menselijke reukzin minder ontwikkeld was dan bij deze andere soorten. Genetisch onderzoek in de jaren 2000 leek deze theorie te bevestigen, toe ontdekt werd dat heel wat genen die coderen voor geurreceptoren geen functie hebben. Maar deze theoretische veronderstellingen bleken toch wat te kort door de bocht, als we er de studies bijhalen die onze reukzin in de praktijk onderzochten. Want wanneer mensen worden getest op hun capaciteiten om geuren te onderscheiden, doen we het even goed, of soms zelfs beter dan andere zoogdieren.

Zo kwamen in 2006 enkele onderzoekers op het idee om mensen eens op handen en voeten een geurspoor – chocolade – in een veld te laten volgen. En zowaar, twee derde van de menselijke proefpersonen slaagden erin het pad volledig te volgen. Nog niet zo goed als de honden maar toch helemaal niet slecht.

we ruiken beter dan gedacht

Figuur. Het pad afgelegd door honden die het spoor van een dode fazant volgden (links) versus een mens die geblinddoekt op handen en voeten een chocoladespoor volgt (rechts).

Maar ook onderzoeken die zich situeren in de sociale en gedragswetenschappen tonen vaak aan hoe sterk dit zintuig bij ons is ontwikkeld. Moeders kunnen hun baby herkennen aan hun geur. Baby’s kunnen hun moeder herkennen aan hun geur. We verspreiden andere geuren wanneer we gelukkig zijn dan wanneer we angstig of gestrest zijn. Door aan T-shirts van een ander te ruiken kunnen we met een zekere accuraatheid zeggen wat de emotionele toestand van de eigenaar was. En baby’s kunnen dus ook ruiken wanneer hun moeder angstig is. We begroeten vrienden en familie met een kus of een knuffel – een goede manier om eens achter de ander zijn oren te ruiken misschien? Waarom doen we dat anders, want het is maar een vreemde gewoonte als je erover nadenkt. Kussen met een partner zou een manier zijn om de genetische compatibiliteit – via de geursamenstelling – te controleren. We kunnen ook ruiken wanneer iemand ziek is, en zelfs leeftijd kunnen we inschatten op basis van de geur. We ruiken wat een ander gegeten heeft. En ga zo maar door…

Want ook al hebben we een kleinere olfactorische kwab dan knaagdieren bijvoorbeeld, de hoeveelheid neuronen die ze bevat is eigenlijk min of meer vergelijkbaar. Wel verschillen de soorten geuren die goed kunnen waargenomen tussen diersoorten. Honden kunnen beter bepaalde componenten in de geur van hun prooidieren waarnemen, zelf zijn we dan weer beter in het detecteren van fruit- en bloemengeuren. We hebben nu eenmaal andere voedings- en sociale gewoonten, en ons reukorgaan is geoptimaliseerd naar onze overlevingsstrategie.

Ik lijk zelf nogal gevoelig te zijn voor de geur van truffel – en nu wel benieuwd of ik het tegen die zwijntjes zou kunnen opnemen!

Bronnen