De term voedingsvezel is een verzamelnaam voor een hele reeks verbindingen die zich onderling onderscheiden door hun chemische en fysische eigenschappen. Ze hebben allemaal wel één of meer van de volgende fysiologische effecten: versnelling van de passage van het voedsel door het maag-darmkanaal, vergroting van de fecale bulk, invloed op de fermentatie in de dikke darm, verlaging van het LDL-cholesterol in het bloed, gunstige beïnvloeding van het glucose- en insulinegehalte in het bloed. De grote verschillen in chemische samenstelling en functionaliteit verklaren de grote verschillen in gezondheidseffecten tussen de verschillende vezelstoffen.
De belangrijkste en meest voorkomende verbindingen met voedingsvezelwerking in onze voeding zijn: cellulose, hemicelluloses, pectines, bèta-glucanen, resistent zetmeel, niet-verteerbare oligosachariden, andere synthetische koolhydraatverbindingen (zoals methylcellulose, hydroxypropylmethylcellulose en polydextrose), gommen en slijmstoffen, lignine en andere geassocieerde verbindingen (fytinezuur, polyfenolen, cutine en fytosterolen).
De voorbije decennia is het inzicht in de fysiologische werking van voedingsvezel sterk toegenomen.
De inname van voedingsvezel blijkt de belangrijkste determinant voor zowel het gewicht van de stoelgang (mee voedingsvezel geeft een hoger gewicht) als de transittijd (meer voedingsvezel verkort de transittijd). Beide factoren zijn belangrijk voor de goede werking van de darm, in het bijzonder van het colon.
Een hogere vezelinname zou ook geassocieerd zijn met een lager risico op hart- en vaatziekten. Welk type voedingsvezel de meeste bescherming biedt en wat het achterliggende mechanisme is, is nog niet helemaal duidelijk.
Er zijn eveneens sterke aanwijzingen dat de consumptie van voedingsvezel mogelijk beschermt tegen diabetes type 2.
Meer vezels innemen zou ook helpen om het lichaamsgewicht makkelijker onder controle te houden en overgewicht en obesitas te voorkomen.
Voldoende vezelrijke voedingsmiddelen eten wordt al geruime tijd gepromoot in het kader van de preventie van diverse kankers, vnl. colorectale kanker.
Sommige vezels, zoals inuline en fructo-oligosachariden, stimuleren de groei van onder meer gezondheidsbevorderende bifidobacteriën en lactobacillen en worden dus als prebiotica beschouwd.
De aanbevolen hoeveelheid voedingsvezel verschilt sterk van land tot land en ligt tussen 25 en 35 g per dag. De aanbeveling voor België, geformuleerd door de Hoge Gezondheidsraad, ligt op minstens 30 g per dag. Een consumptiepeiling in 2004 wees uit dat de gemiddelde Belg nog veel te weinig groenten en fruit en te weinig volkorenbrood eet.
Bron
Voedingsvezel, de feiten op een rij. Nutrinews nr. 3, 2011.