Blootstelling Vlaamse bevolking aan chemische contaminanten uit voeding

In het doctoraatsonderzoek van Maaike Bilau (Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidkunde, UGent) werd een inschatting gemaakt van de blootstelling van de Vlaamse bevolking aan dioxineachtige stoffen en benzoëzuren.

Met behulp van een voedselfrequentievragenlijst (FFQ) werd in het doctoraat ‘Dietary exposure to xenobiotics - A public health perspective’ een inschatting gemaakt van de blootstelling aan bepaalde chemische stoffen, aanwezig in de voeding. De opzet was ook om via deze resultaten te komen tot een risicobeoordeling.

Inname van dioxineachtige stoffen

Vis, zeevruchten en toegevoegde vetten zijn de belangrijkste bronnen voor de inname van dioxineachtige stoffen (PCDDs, PCDFs en dioxineachtige PCB’s). De inname van deze dioxineachtige stoffen werd geschat voor drie leeftijdsgroepen van de algemene bevolking: adolescenten tussen 14 en 15 jaar oud, moeders in het postpartum en volwassenen tussen 50 en 65 jaar oud. De meer dan 4400 deelnemers werden gerekruteerd via het biomonitoring programma van het Vlaamse Steunpunt Milieu en Gezondheid (2002-2006). Uit de inschatting lijkt een aanzienlijk deel van de algemene bevolking de toegelaten wekelijkse inname van 14 pg TEQ/kg bw te overschrijden. De mediaan voor de geschatte inname van dioxineachtige stoffen was respectievelijk 3.39, 3.39 en 2.96 pg CALUX TEQ/kg bw/d voor adolescenten, moeders en volwassenen.

Het is algemeen aanvaard dat de voeding voor meer dan 90% bijdraagt tot de blootstelling aan dioxineachtige stoffen in de algemene bevolking. De gegevens die verzameld werden in het biomonitoring programma, boden een unieke kans om de relatie tussen de geschatte inname van PCDD/F’s (hier werden dioxineachtige PCB’s niet in rekening gebracht) en de gemeten PCDD/F activiteit in een serumstaal van de volwassenen te onderzoeken. De studie heeft bevestigd dat de inname via voeding, en dan voornamelijk via vlees en vleesproducten en vis en zeevruchten, een belangrijke bijdrage levert tot de waarden gemeten in serum. Door hun eetgewoontes kunnen bepaalde subgroepen, zoals recreatieve palingvissers, een verhoogd risico.


Figuur: Geschatte gemiddelde bijdrage van voedingsgroepen (%) aan de inname van dioxine-achtige stoffen bij 3 subgroepen van de Vlaamse bevolking.

Blootstelling aan voedingsadditieven

Naast de blootstelling aan chemische contaminanten uit ons milieu, wordt de bevolking eveneens blootgesteld aan chemische stoffen die intentioneel aan bepaalde voedingsmiddelen werden toegevoegd. Als eerste stap in een gefaseerde evaluatie werd de blootstelling aan een groep voedingsadditiven, namelijk de benzoëzuren, geschat voor 3 leeftijdsgroepen van de algemene bevolking. Kleuters werden in dit onderzoek mee in rekening gebracht omwille van hun eventuele hoge inname van bepaalde voedingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld frisdrank. Bovendien verdienen kinderen onze speciale aandacht omdat zij grotere hoeveelheden consumeren per kg lichaamsgewicht dan volwassenen.

Omdat er geen actuele gegevens beschikbaar zijn van concentraties van benzoëzuur in voedingsmiddelen op de Belgische markt en omdat dit een eerste innameschatting betreft, werd een conservatieve innameschatting uitgevoerd (een zogenaamd worst case scenario). Hierbij werd verondersteld dat de maximaal toegelaten dosis aanwezig was in die voedingsmiddelen in dewelke benzoëzuur wordt toegestaan. Aangezien de geaccepteerde dagelijkse dosis overschreden wordt voor een deel van de algemene bevolking, wordt aanbevolen om een meer gedetailleerde innameschatting uit te voeren. Hierbij zouden de werkelijke concentraties, aanwezig in voedingsmiddelen, gebruikt moeten worden, zodat het mogelijke risico beter beschreven kan worden.

Contaminant databanken

In het doctoraat werden concrete aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de ontwikkeling van contaminant databanken, zodat deze informatie optimaal bruikbaar zou zijn om vraagstukken rond voedselveiligheid en volksgezondheid op te lossen. De evolutie van de concentraties van dioxine-achtige contaminanten dient te blijven worden opgevolgd. Daarnaast is het ook belangrijk om andere, nieuwere vetoplosbare contaminanten (zoals bvb. vlamvertragers) te meten in voedingsmiddelen. Een bijkomende uitdaging voor toekomstige onderzoekers is het evalueren van mengsels van verschillende contaminanten. Hier kan biomonitoring een duidelijke meerwaarde bieden doordat bewust geselecteerde biomerkers relevante informatie kunnen bieden in verband met bepaalde biologische effecten.

Voedselveiligheid versus nutritionele aspecten

Ten slotte werd gepleit voor een geïntegreerde evaluatie van nutritionele aspecten en aspecten van voedselveiligheid: mogelijke risico’s die verbonden zijn met de consumptie van bepaalde voedingsmiddelen, kunnen niet los van de mogelijke voordelen van consumptie van diezelfde voedingsmiddelen beschouwd worden. Een nauw overleg tussen het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, verantwoordelijk voor de nationale voedselconsumptiepeiling, het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en de voedingsindustrie wordt sterk aangemoedigd.

Bron

Doctoraat ‘Dietary exposure to xenobiotics - A public health perspective’ van Maaike Bilau (Promoter: Prof. Stefaan De Henauw, Co-promoter: Prof. Guy De Backer)