Nanotechnologie: opmars in de voedingsindustrie

Het ontwikkelingsstadium van nanotechnologie kan vergeleken worden met de informatica technologie in de jaren ’60 en de biotechnologie in de jaren ’80. De uitgaven van de Europese overheden in het domein van nanotechnologie zijn in de periode 2000 tot 2003 verdrievoudigd tot ongeveer 600 miljoen euro in 2003.

Nanotechnologie bevindt zich op het snijvlak van (colloïd)chemie, natuurkunde, biologie, computerwetenschappen en engineering. Deze technologie maakt gebruik van materie op nanoschaal ( 1 tot 100 nm) die ontstaat door de interactie tussen atomen en moleculen.

Binnen de nanotechnologie bestaan twee benaderingen, namelijk top-down en bottom-up benaderingen. Bij top-down gaat het om een verkleining van bestaande structuren of processen. Voorbeelden in de voedingsindustrie van deze benadering zijn intelligente verpakkingen, antimicrobiële coatings en biosensoren voor kwaliteitscontrole. De bottom-up benadering is gebaseerd op (bio)chemische reacties, zoals zelfassemblage. Hier rangschikken atomen en moleculen zich onder de juiste omstandigheden tot de gewenste structuur. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling door Nestlé van een schuim-gas matrix die bij het oplossen van instant cappuccino zorgt voor steviger schuim. Een ander voorbeeld is de beïnvloeding van de eigenschappen van amorfe koolhydraten in bijvoorbeeld babyvoeding en ontbijtgranen. Dankzij nanotechnologie ontdekte men bij Nestlé dat water de koolhydraatstructuur openbreekt, waardoor holtes ontstaan die de gasdiffusie versnellen. Door moleculen te ontwikkelen waarin kleinere holtes ontstaan, kunnen de barrière eigenschappen van koolhydraten en dus ook de stabiliteit van producten verbeterd worden.

Risicobeoordeling en –evaluatie vormen een belangrijk aandachtspunt in deze nieuwe technologie. Er is nog maar weinig informatie beschikbaar over hoe dergelijke kleine deeltjes de gezondheid kunnen beïnvloeden. Vanuit het ‘precautionary principle’ moeten onderzoekers mogelijke risico’s alvast in kaart brengen, ook al houdt de wetgeving rond veiligheid van chemische stoffen nu nog geen rekening met deeltjesgrootte. Men verwacht dat de ‘zachte’ nanodeeltjes die voorkomen in de natuur, bijvoorbeeld caseïnecellen of zetmeelkorrels, of die gebaseerd zijn op natuurlijke structuren minder risicovol zijn dan anorganische deeltjes. De toepassingen die momenteel op de markt zijn, zijn allemaal pas geïntroduceerd na uitvoerig onderzoek.

Een grote uitdaging bij nanotechnologie zal zich situeren op het niveau van de communicatie naar de consument. Hiervoor wordt gerefereerd naar de ‘mislukte’ communicatie over biotechnologie. Net zoals bij biotechnologie vallen veel toepassingen onder de noemer nanotechnologie met elk hun voor- en nadelen. Wordt bij één daarvan een negatief gezondheidseffect geconstateerd, dan bestaat de kans dat de technologie in zijn geheel verworpen wordt.

Bronnen

  • VMT
  • www.nanotechnologie.pagina.nl