Kunnen we braadkippen vrij krijgen van Campylobacter?

Elk jaar worden ongeveer 200 000 Europeanen ernstig ziek door met Campylobacter besmet voedsel te eten. Het werkelijke aantal getroffen mensen ligt vermoedelijk vele malen hoger. ILVO heeft deze bacterie al een tijd in het vizier. Maar voorlopig blijven allesomvattende beheersingsstrategieën uit, al kon Joris Robyn in zijn doctoraatsonderzoek ‘In vitro and in vivo evaluation of measures to control Campylobacter jejuni in broilers’ wel een aantal nuttige wegwijzers voor de toekomst uitzetten.

Thermotolerante Campylobacter species, en dan vooral C. jejuni en C. coli, zijn sinds 2005 de belangrijkste oorzaak geworden van humane bacteriële gastrointestinale infecties in de westerse wereld. Internationale studies verbinden Campylobacter in de eerste plaats met kippenvlees. Twee belangrijke problemen daarbij zijn dat de bacterie niet pathogeen is voor kippen (de pluimveehouder merkt dus niks) en dat ze vrij lang  kan overleven in vochtige omstandigheden en zich razendsnel kan verspreiden doorheen de aanwezige kippentoom. Bovendien kan Campylobacter zich bijzonder goed verschuilen voor bestrijdingsmiddelen in afgeschermde gebieden van het darmstelsel van de kip (waar ze in massale hoeveelheden voorkomt), of in de huid van de geslachte kip (waar de thermotolerante bacterie zich handhaaft in koude opslagtemperaturen).

Ten gevolge van de hoge intestinale Campylobacter kolonisatiegraad kunnen karkassen van vleeskippen tijdens het slachtproces extern besmet worden. Dit besmet kippenvlees kan, door bewerking, kruiscontaminatie en consumptie tot C. jejuni infecties leiden bij de mens. Aangezien de darm van kippen de enige omgeving is waar C. jejuni zich kan vermenigvuldigen in de voedselketen, zal het bedwingen van de kolonisatie van braadkippen met C. jejuni of het verminderen van de uitscheiding van C. jejuni door braadkippen dus leiden tot een afname van het aantal humane campylobacteriosis gevallen.

Het doctoraatsonderzoek had tot doel beloftevolle in vitro maatregelen tegen C. jejuni te identificeren en na te gaan of deze maatregelen eveneens met succes konden worden ingezet bij levende vleeskippen om zo, in vivo, de C. jejuni aantallen in de ceca ten minste tien keer te verlagen.

Verscheidene studies hebben reeds aangetoond dat probiotische bacteriën (bv. Lactobacillus sp., Enterococcus sp., Bifidobacterium sp., ...) in staat zijn de groei van voor de mens pathogene bacteriën te beïnvloeden door de productie van diverse antibacteriële componenten. Onder groeiomstandigheden die het kippencecum simuleren was één Enterococcus faecalis stam in staat C. jejuni aantallen ten minste tien keer te reduceren. Echter, ondanks succesvolle cecale kolonisatie, was deze E. faecalis stam niet in staat cecale C. jejuni kolonisatie van en transmissie tussen kuikens te verhinderen bij hoge C. jejuni infectiedruk. Bij een lage C. jejuni infectiedruk zijn er aanwijzingen dat de E. faecalis stam een vertraging van de cecale C. jejuni kolonisatie zou kunnen veroorzaken.

Vervolgens werd onderzocht of verscheidene plantaardige componenten in staat waren C. jejuni groei of overleving in vitro en in vivo te beïnvloeden. In vitro werd allicine (een lookcomponent) geïdentificeerd als de meest anti-C. jejuni actieve component. Onder cecale groeiomstandigheden evenwel blijken zowel cecale achtergrondflora als cecale mucus deze antibacteriële werking te beïnvloeden. Bij een lage C. jejuni infectiedruk zijn er in vivo aanwijzingen dat allicine wel een mogelijke vertraging van de cecale C. jejuni kolonisatie veroorzaakt.

Uit het onderzoek kan afgeleid worden dat onder de geteste vorm noch allicine noch de E. faecalis stam therapeutisch tegen C. jejuni besmetting kunnen toegepast worden in de dagdagelijkse praktijk. Mogelijke verklaringen voor het verschil in in vitro en in vivo resultaten zouden, wat betreft allicine, liggen bij de aanwezigheid van cecale mucus en achtergrondflora. Opties om in vivo anti-C. jejuni maatregelen te optimaliseren werden eveneens in het onderzoekswerk voorgesteld. 

Meer info:

marc.heyndrickx@ilvo.vlaanderen.be

geertrui.rasschaert@ilvo.vlaanderen.be